B de verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur en de confrontatie met de Germaanse Cultuur.
Gebeurtenissen
Bataafse opstand
In augustus 69 na Chr. riepen de legioenen aan de Rijn en die in het oosten van het rijk hun respectievelijke aanvoerders Vitellius en Vespasianus tot keizer uit. Vervolgens trokken ze naar Rome om hun kandidaat voor het keizerschap te steunen. De Rijngrens, waar de Bataven woonden, kende daardoor nog maar een minimale bezettingsmacht. Julius Civilis (in het oudste Tacitus-handschrift Claudius Civilis genoemd), een Bataaf van koninklijke komaf, rook zijn kans. Hij haatte de Romeinen om persoonlijke redenen. Bovendien hadden Vitellius' ambtenaren kort tevoren op oneerlijke wijze soldaten geronseld onder zijn volk en jonge Bataven als lustslaven weggevoerd. Civilis riep op tot een opstand die de Bataven hun vrijheid moest teruggeven. De stamverwante Caninefaten sloten zich aan onder hun leider Brinno en bewerkten de Friezen om mee te doen. Overigens werd Civilis in eigen kring bestreden door de Bataafse edele Claudius Labeo en zijn neef Julius Briganticus.
Civilis veroverde de Betuwe en omringende plaatsen. Naburige stammen sloten zich bij hem aan, gevolgd in september door de hulptroepen van Bataven en Caninefaten uit de legioenen van Vitellius. Dezen hadden op weg naar Rome lucht gekregen van de opstand en toen rechtsomkeert gemaakt, bij Bonn een Romeins leger verslaand. Civilis liet zijn leger een eed afleggen aan Vespasianus. Daarna sloeg hij het beleg voor het Romeinse kamp bij Xanten (Castra Vetera). In het voorjaar van 70 sloten ook Gallische stammen zich bij hem aan, met name de machtige Treviri (uit de omgeving van Trier) onder Julius Classicus en Julius Tutor. In het Romeinse kamp brak muiterij uit: de Romeinse aanvoerder Vocula werd door zijn eigen troepen gedood. De opstandelingen namen daarop het kamp in en stootten door naar Keulen (Colonia Agrippina) en Mainz (Moguntiacum). Germaanse stammen in de buurt werden gedwongen met de opstand mee te doen.
Inmiddels had Vespasianus zijn tegenstander Vitellius verslagen. De Bataven streden in naam voor Vespasianus en de opstand had dus kunnen ophouden. Maar de Treviri hadden hun eigen agenda: Classicus liet zijn troepen zweren op een vrij Gallië. Civilis verbood zijn troepen hetzelfde te doen. Misschien wilde hij een Germaans koninkrijk voor zichzelf. Tacitus suggereert dat hij een machtsstrijd met Classicus en Tutor verwachtte.
In april 70 stuurde Vespasianus verscheidene legioenen om de opstand neer te slaan. Bevelhebber was Petilius Cerialis. Nadat deze Trier had ingenomen, besloten de Treviri tot een tegenaanval. Deze mislukte. Keulen keerde nu terug onder Romeins gezag. Achternagezeten door Cerialis vluchtte Civilis naar Xanten en liet hij de omgeving onder water lopen. Op geïnundeerd terrein waren de Bataven in het voordeel, maar door verraad verloren zij opnieuw. Civilis stak zijn hoofdstad Nijmegen in brand en trok zich terug in de Betuwe. Enkele aanvallen op Romeinse legerplaatsen - Arenacum (Rindern), Batavodurum (Nijmegen), Grinnes (Rossum?), Valda (bij Tiel?) - mislukten. Wel veroverden de Bataven tijdens een nachtelijke aanval op Cerialis' kamp het vlaggenschip van Cerialis, die toevallig niet aanwezig was: hij bracht de nacht door bij een vriendin. Maar ook in de Betuwe hielden de Bataven geen stand. Zij ontruimden het gebied, dat vervolgens door Cerialis werd verwoest. De Bataven kregen genoeg van de strijd en Civilis besloot op te geven. Juist op het ogenblik dat hij onderhandelt over zijn onderwerping, breekt de overlevering van Tacitus' relaas af.
Slag in het teutoburgerwoud
In 9 n.C. werden vier Romeinse legioenen onder aanvoering van Publius Varus tijdens een bloedig gevecht in het Teutoburgerwoud in de pan gehakt door een leger van Germaanse strijders onder leiding van Hermann. Arminius, de naam waaronder Hermann dankzij de Romeinse geschiedschrijver Tacitus bekend is geworden, riep daarmee de noordwaartse opmars van het Romeinse rijk een halt toe.
Verovering van Galilie door Ceasar
Personen
Romulus en Remus
Op een dag werd de
Vestaalse maagd, Rhea Silvia, verkracht door Mars. Zij raakte zwanger en baarde
twee zonen. Zij en haar twee zonen werden niet beschermd tegen de wreedheid van
koning Amulius. Rhea Silvia werd in de gevangenis gegooid en de twee zonen werden in een
stromende rivier gegooid. Het mandje met daarin de jongens werden, volgens het
verhaal, door het water op de kant gezet en een dorstige wolvin uit de bergen
kwam op het geblèr van de jongens af. Maar wat er toen gebeurde had niemand
verwacht, de dorstige wolvin bood de jongens haar tepels aan en de jongens
dronken er gulzig van. Zo vond Faustulus de jongens.
Faustulus was de meester van het vee van de koning. Hij nam de jongens mee naar
huis. Samen met zijn vrouw Larentia voedde hij de jongens op. Sommige mensen
dachten dat Larentia een publieke vrouw was en daarom werd ze lupa (wolvin, maar
ook hoer) genoemd. Zo werden Romulus & Remus geboren en opgevoed. De jongens
groeiden op tot grote, sterke mannen.
Door een misverstand werd Remus opgepakt en naar Amulius, de koning, gebracht.
Hij werd gestraft. Faustulus had altijd al het vermoeden gehad dat Remus en
Romulus de zonen van Rhea Silvia waren., dus zonen van de dochter van de
eigenlijke koning Numitor. Hij had dit echter nooit aan iemand verteld. Nu moest
hij wel en vertelde het hele verhaal aan Romulus. Romulus deed samen met een
groep jonge mannen een aanval op Amulius en Remus kwam met een andere groep. Op
deze manier vermoorden zijn koning Amulius. Nu kwam Numitor uiteindelijk toch
aan de macht.
Nu iedereen wist dat Remus en Romulus koningzoons waren, wilden zij een stad stichten op de plek waar ze te vondeling waren gelegd. Er was echter een probleem, Remus en Romulus kregen ruzie over wie de koning van de nieuwe stad zou worden. Zij verwachten dat de goden hen wel een teken zouden geven wie de koning van de stad zou worden. Remus kreeg het eerste teken, hij zag vanaf de top van de Avantijn, zes gieren. Romulus zag echter vlak daarna twaalf gieren vanaf de top van de Palatijn. Ze kregen slaande ruzie. Remus vond dat hij koning van de stad mocht worden, omdat zijn teken eerder was gekomen. Romulus vond dat hij recht had op het koningschap, omdat hij meer gieren had gezien. De ruzie liep uit op een moordpartij waarvan Remus het slachtoffer werd. Zo werd Romulus koning van de nieuwe stad, die genoemd werd naar de stichter, Rome.
Het verhaal over Remus & Romulus is een sage. Maar de bevolking in de Oudheid geloofde het verhaal letterlijk. Een minder populaire versie van de sage is dat Remus & Romulus kinderen zijn van een lupa. De lupa kan de dorstige wolvin zijn die de jongens haar tepels aanbood of Larentia, de vrouw van Faustulus, die lupa genoemd werd, omdat men dacht dat zij een publieke vrouw was. Al ten tijde van de belangrijkste geschiedschrijver Livius was het moeilijk de begintijd van Rome te reconstrueren. Door mondelinge overleveringen wordt algemeen aangenomen dat Rome gesticht is op 21 april 753 v. Chr. De Romeinen vieren het feest van Parilia om de dag te herdenken dat de broers de stad stichtten. Tegenwoordig noemen ze dit Natalis Romae, ofwel de geboorte van Rome.
Hannibal
(Carthago 247 – Libyssa 183 v.C.), Carthaags bevelhebber uit het geslacht der Barciden, oudste zoon van Hamilcar Barcas (zie onder Hamilcar), was door zijn vader grootgebracht in haat tegen Rome. In 237 vergezelde hij hem naar Spanje. Daar kreeg hij na de dood van zijn zwager Hasdrubal in 221 het opperbevel (met steun van de Carthaagse volksvergadering, onder protest van een deel van de ‘senaats’-aristocratie) en zette de expansiepolitiek van zijn vader voort. Hij wees een ultimatum van een Romeins gezantschap af en kreeg daarna van de Carthaagse regering volmachten. Na een beleg van acht maanden werd Saguntum, bondgenoot van Rome, ingenomen (219). Rome bleef passief en droeg mede daardoor bij tot het uitbreken van de Tweede Punische Oorlog.
Na een snelle voorbereiding vertrok Hannibal voorjaar 218 uit Carthago Nova met 35!000 à 40!000 man en een aantal olifanten. Hij droeg Carthaags Spanje aan zijn broer Hasdrubal over, overschreed de Ebro (wat een oorlogsverklaring van Rome uitlokte) en passeerde Pyreneeën en Rhône voor zijn vermaarde tocht over de Alpen. Toen hij najaar 218 in de Povlakte aankwam, was zijn leger door alle ontberingen tot 26!000 man geslonken. Hij versloeg de consul Publius Cornelius Scipio in een ruitergevecht aan de Ticinus en behaalde een grote overwinning op beide consuls aan de Trebia (eind 218). Voorjaar 217 trok hij over de Apennijnen, plunderde Etrurië en lokte het leger van de consul Gaius Flaminius in een smalle vlakte naast het Trasimeense Meer, waar hij bijna twee Romeinse legioenen vernietigde.
Daarop trok hij naar Apulië en Campanië, waar het hem niet gelukte de dictator Quintus Fabius Maximus Cunctator tot een open veldslag te verlokken. Pas in 216 kon hij slag leveren en bracht de Romeinen de zware nederlaag van Cannae toe. Tal van steden in Campanië en Zuid-Italië vielen Rome af, o.a. Capua en Syracuse. De bondgenoten in Midden-Italië bleven evenwel trouw en het lukte Hannibal niet de Romeinen nog een nederlaag toe te brengen. Daarmee begonnen voor hem de tegenslagen. Zijn aanvallen op Cumae, Nola en Puteoli (215–214) mislukten, vooral door toedoen van de Romeinse commandant Marcus Claudius Marcellus. Wel wist hij Tarente en andere Griekse steden te winnen (213), maar Marcellus nam Syracuse in (212) en Capua, dat door de Romein Quintus Fulvius Flaccus belegerd werd, kon hij niet ontzetten, ondanks zijn mars naar de muren van Rome (211: Hannibal ad portas!).
Na de val van Capua (211) werd hij langzaam aan steeds verder naar het zuiden gedreven. Tarente werd door de Romeinen heroverd (209), het leger waarmee zijn broer Hasdrubal (uit Spanje ontsnapt) hem kwam versterken, werd aan de Metaurus verslagen (207). Ten slotte was Hannibal gedwongen zich in Bruttium terug te trekken, waar hij Locri verloor (205). Eindelijk, in 203, kreeg hij bevel naar Afrika terug te keren en Carthago te verdedigen tegen het in 204 daar gelande Romeinse leger onder Scipio. Vijftien jaren lang had de geniale strateeg Hannibal zich in Italië gehandhaafd, als geboren leider door zijn samengeraapt leger huurlingen van uiteenlopende origine in onvoorwaardelijke trouw gevolgd. In Afrika leed hij bij Zama de nederlaag (202).
Na de vrede werkte hij mee aan de wederopbouw van de Carthaagse staat. Ten gevolge van een intrige van zijn politieke tegenstanders (o.a. Hanno de Grote), moest hij vluchten (195). Hij belandde bij koning Antiochus III van Syrië. Na Antiochus’ nederlaag tegen de Romeinen bij Magnesia (190) vluchtte hij naar koning Prusias I van Bithynië. Rome eiste van diens zoon, Prusias II, zijn uitlevering, waarna Hannibal zich door gif het leven benam.
Caesar
Toen Gaius Julius Caesar werd geboren op 12 juli 100
v.C., was de heerser in Rome Gaius Marius. De verbindingen tussen de
Marius-famile en de Ceasar-familie waren sterk: Marius was getrouwd met de tante
Gaius Julius Ceasar. Al toen hij twaalf jaar oud was, nam men hem mee naar de
Curia, het Senaatsgebouw, om de toespraken en debatten aan te horen en de
staatslieden aan het werk te zien. Als schoonzoon van Cinna en neef van Marius
had Caesar relaties met de populares, dit is een politieke groepering die
probeerde de macht van de Senaatspartij te ondermijnen. De strijd tussen
optimates en populares is te beschouwen als een botsing tussen twee groeperingen
binnen de adel, waarbij de eerste groep haar voornaamste steun vond in de
Senaat, de tweede in het Romeinse volk. Caesar zou een belangrijke rol spelen in
deze machtsstrijd en de Senaatspartij een groot deel van haar macht ontnemen.
Caesar begon zijn loopbaan als advocaat in Rome. Tussen 70 en 60 v.C. was hij
een veel bewogen persoon in de politiek : als praetor in Spanje, als aedilis,
pontifex maximus en praetor urbanus. Ondertussen bemoeide hij zich met de
berechting van de medestanders van Catilina, door te pleiten voor een
vrijheidsstraf in plaats van de doodstraf.
Eind jaren 60 v.C. werd hij tot consul gekozen en
sloot hij een verbond met Pompejus, die al roem had verworven in zijn strijd
tegen de zeerovers en zijn veldtocht in Azië, én met Crassus, die ongehoord rijk
was en vooral bekend wegens het bedwingen van de Spartacusopstand.
Dit verbond noemt men veelal het eerste Driemanschap. Deze benaming is eigenlijk
niet goed, omdat hier, in tegenstelling tot het tweede Driemanschap van 43 v.C.,
geen sprake is van een officiële bevestiging, maar eerder van een
privé-afspraak. Dit verbond werd gesloten om te komen tot een samenspanning
tegen de Senaat, waarbij waarschijnlijk ieder van de drie de bedoeling had met
behulp van de andere twee de macht voor zich te winnen. Als consul schonk Caesar
in 59 v.C. aan 20 000 kinderrijke gezinnen van proletariërs landerijen en trad
op tegen de afpersingen van provinciale stadhouders. Hiermee verwierf hij zich
zo'n populariteit dat het volk hem voor vijf jaar het Po-gebied (Gallia
Cisalpina) en Illyricum toewees met drie legioenen. De Senaat schonk hem
bovendien Gallia Narbonensis, de huidige Provence. Vanuit dit laatste gebied
veroverde hij in een achttal jaren geheel Gallia Transalpina tot aan de Rijn.
Met zijn twee expedities naar Britannia bereikte hij niet veel, het werd niet
meer dan vlagvertoon.
Intussen hernieuwden Pompejus, Crassus en Caesar hun verbond in 56 v.C..
Pompejus merkte echter op dat zijn invloed leed onder de toenemende populariteit
en reële politieke macht van Caesar. Om dit tegen te gaan wou hij een
soortgelijk commando als Caesar in Gallia had. Hiermee kwamen de drie
bondgenoten tot een verdeling van de provincies: Caesar behield Gallia, Pompejus
kreeg Spanje toegewezen en Crassus Syrië. In 53 v.C. sneuvelde Crassus in zijn
strijd tegen de Parthen. De politieke balans leek hierdoor in het nadeel van
Pompejus door te slaan. Pompejus en de Senaat vonden elkaar in hun
gemeenschappelijke strijd tegen Caesar, die niet alleen te veel macht kreeg,
maar bovendien niet geheel binnen de perken van de wet handelde. De strijd werd
snijdend, toen Pompejus consul sine's collega (een verzachte vorm van dictatuur)
werd en Caesars mandaat in Gallia afliep. Caesar kreeg op 7 jan. 49 v.C. de
opdracht zijn commando neer te leggen. Pompejus werd tegelijkertijd bevolen de
wapens op te nemen ter verdediging van de Republiek. Caesar trok de Rubicon
over, de grens tussen zijn mandaatgebied en Italië, en gaf daarmee openlijk te
kennen op een staatsgreep uit te zijn (alea iacta est: de dobbelsteen is
geworpen). Pompejus en zijn manschappen hadden geen tijd om een behoorlijk leger
op de been te brengen en konden nog slechts naar het Oosten uitwijken. Er kwam
een burgeroorlog. Om de macht van Pompejus te breken, trok Caesar allereerst
naar Spanje, dat hij gedeeltelijk onderwierp. Vervolgens zette hij de
achtervolging van Pompejus in. In een eerste treffen werd hij door het goed
georganiseerde leger van zijn tegenstander Pompejus verslagen. Bij Pharsalus in
Thessalië lokte Caesar de beslissing uit: Pompejus werd verslagen en in Egypte
vermoord. Bij zijn bezetting van Alexandrië raakte Caesar verwikkeld in de
troonstrijd tussen Ptolemaeus XII en zijn zuster Cleopatra. Hij versloeg
Ptolemaeus en plaatste Cleopatra op de troon.
Caesar kampte met allerlei problemen, zowel in de
binnenlandse als in de buitenlandse politiek: niet alleen hadden allerlei kleine
heersers kans gezien opnieuw gebied te heroveren, maar ook en vooral was een
uiteindelijke regeling van Caesars positie in Rome zelf noodzakelijk. De
buitenlandse politieke problemen bleken gemakkelijk op te lossen. In Rome
stuitte Caesar op meer problemen. Daar hij in 49 v.C. al tot dictator voor tien
jaar was benoemd, was het zaak zijn positie voor de toekomst veilig te stellen.
In 45 v.C. lukte hem dat formeel en werd hij dictator voor onbepaalde tijd.
Caesar was absoluut heerser, maar zag geen kans zijn feitelijke positie te
legitimeren. De groep tegenstanders van zijn dictatuur was te machtig en te
groot. Gevolg hiervan was dat Caesar binnen één jaar na zijn aankomst in Rome
vermoord werd: op de Idus (15) van maart 44 v.C. werd hij voor de Senaatszaal
door een zestigtal republikeinen onder leiding van Brutus en Cassius aangevallen
en neergestoken.
Caesar heeft vele hervormingen binnen Rome ingevoerd. Hij verleende bijvoorbeeld
het burgerrecht. Hij regelde de schulden, stelde een nieuwe kalender vast,
reorganiseerde het verkeer en vermaakte het volk met publieke spelen.
Augustus
Na de moord op de dictator Julius Caesar in 44 v.C. vormde zich een Driemanschap: Antonius en Lepidus, generaals van Caesar, en de nog geen 20 jaar oude Octavianus die in het testament van Julius Caesar als zoon en erfgenaam was aangewezen. Toen het laatste leger van hun tegenstanders die ook de macht wilden in 42 v. C was verslagen, beloofden de drie mannen orde op zaken te stellen en een reorganisatie van het rijk. Maar in werkelijkheid wilden zij hun persoonlijke macht handhaven en daarom verdeelden zij het romeinse rijk. Drie mannen en hun drang naar absolute macht: een nieuwe strijd was onvermijdelijk.
Als eerste werd Lepidus door Antonius en Octavianus
uitgeschakeld. Daarna verloor Antonius zijn hart aan de Egyptische koningin
Cleopatra. Rome verklaarde Egypte de oorlog en nam Antonius zijn officiële
functies af; Octavianus heerste alleen.
Men dacht dat het voor de jongeman te moeilijk zou zijn het rijk alleen te
besturen. Maar Caius Iulius Caesar Octavianus was in het begin hard, hij liet
zien dat er niet met hem te spotten viel. In 42 v.C. gaf hij aan de soldaten 18
steden als loon. De stad Perugia verzette zich, en Octavianus liet alle inwoners
doden. In het belang van het rijk deed hij alles.
Octavianus nam verstandige en rijke mensen in
vertrouwen als vrienden en raadgevers. De meeste senatoren mochten hem wel. Na
een paar jaar kregen de mensen uit de meer vooraanstaande kringen een nieuw
beeld van Octavianus, vooral dankzij dichters en schrijvers, die hem als held en
beschermer beschreven.
Door in 27 v.C al zijn bevoegdheden van Drieman neer te leggen, kreeg Octavianus
van de senatoren de naam Augustus; De Verhevene.
Volgens Augustus was de Republiek hersteld; er werden
grote spelen georganiseerd en overal werden nieuwe gebouwen en marmeren tempels
gebouwd. Het rijk was een principaat met Augustus als eerste burger; de
Princeps.
Van de Atlantische Oceaan tot de Euphraat heerste er vrede; de Pax Augusta. Er
zijn in de 40 jaar dat Augustus regeerde weinig opstanden geweest. Aan de
grenzen werd het rijk beschermd door de legioenen in die streken. Dat verliep
meestal goed, maar in 9 n.C. zijn in Germania drie legioenen in de val gelopen
en de angst was er dat de Germanen op zouden trekken naar Rome, maar dat is niet
gebeurd.
Tacticus:
Leefde ca 55-120 n.Chr. Hij schreef over de keizers van Rome tussen 14 en 96 n.Chr regeerden, over de Germanen en over Brittannië. Hij erkende de monarchale regeringsvorm als een onvermijdelijkheid, maar hekelde de gebreken ervan en betreurde het verlies van de republikeinse vrijheid.
Spartacus:
Ontwikkelingen
Rome ontwikkelt zich tot een stadstaat van een wereldrijk
Christendom in het Romeinse rijk: van verboden tot enige toegestane Godsdienst
Gebeurtenissen
Constantijn maakt van het Christendom een geaccepteerde staatsgodsdienst
Constantijn ontnam Maxentius in 310 Spanje en versloeg hem in 312 bij de Pons Milvius, ten noorden van Rome; vóór deze slag zou hij in een visioen het kruisteken aan de hemel hebben gezien, met als onderschrift ‘Overwin hiermee’, omdat Constantijn de slag ook inderdaad won, was dit voor Constantijn de Grote de aanleiding om voor het Christendom te kiezen.
Constantijn begon met het bevoordelen van de christenen. De kerk kreeg haar eigendommen die ze tijdens de vervolgingen kwijt was geraakt weer terug. Constantijn bracht een andere ideologische grondslag onder de troon. Hij werd keizer bij de gratie van God..
In 313 vaardigde Constantijn het edict van Milaan uit, hij gaf met deze verordening volledige vrijheid van Godsdienst.
In 321 stelde hij de zondag in zijn gehele rijk als algemene rustdag in.
Constantijn mocht zich dan bekeerd hebben tot het Christendom hij werd pas opzijn sterfbed gedoopt en hield tot aan zijn dood de titel “hogepriester” van de heidense staatsgodsdienst.
Na Constantijn werd Julius de Afvallige keizer, in zijn jeugd hield hij zich als Christen, eenmaal keizer herbouwde hij de tempels weer op en schreef boeken waarin hij zich smalend over Jezus uitliet.
Onder regering van Theodosius werd het christendom staatsgodsdienst..
Personen
Jezus van Nazareth
Met het optreden van Jezus scheidde het Christendom zich af van het Jodendom.
De meeste Joden geloofde namelijk niet dat Jezus de beloofde Messias uit het Oude Testament was. De Joden die dit wel geloofde werden Christenen genoemd.
Jezus werd in Bethelem geboren, zijn ouders Jozef en Maria kwamen uit Nazareth maar i.v.m. de volkstelling van Keizer Augustus moesten zijn naar Bethelem.
Jozef, Jezus vader, was een eenvoudige timmerman
In de tijd dat Jezus op aarde was heeft Hij veel gepredikt, en heeft Hij veel wonderen gedaan.
Jezus werd gekruisigd en begraven en is na drie dagen uit de dood opgestaan Vervolgens is Jezus nog veertig dagen op aarde gebleven, daarna is hij ten hemel gevaren.
Jezus is op aarde gekomen om voor de zonden van zijn volk te sterven..
De navolgers van Jezus verwierp de militaire opstand tegen Rome en het stichten van een nieuw Joods koninkrijk.
Paulus
Paulus de Apostel, ook Saulus genaamd (Tarsus, in Cilicië, ca. 10 v.C. – Rome 64 of 67), de ‘apostel der heidenen’, is naar persoon, leven en werk uit het boek der Handelingen, maar vooral uit zijn brieven bekend. Uit joodse ouders geboren; hij kwam waarschijnlijk reeds op jeugdige leeftijd in Jeruzalem, waar hij tot de leerlingen van Gamaliël behoorde. Door geboorte bezat hij het Romeinse burgerrecht.
Aanvankelijk was Paulus een felle bestrijder van de opkomende christelijke kerk; hij was o.a. tegenwoordig bij de steniging van Stefanus (Hand. 7:58–8:1). Op weg naar Damascus in deze activiteit ervoer hij echter de verschijning van Christus. Deze gebeurtenis werd voor hem van ingrijpende betekenis. Sindsdien beschouwde hij zich als een door Christus geroepen apostel. Na een verblijf van enige jaren in Damascus en omgeving ( ‘Arabië’) keerde hij terug naar Tarsus. Vandaar vertrok hij enige jaren later met Barnabas naar Antiochië. Hier werd hij met Barnabas tot zendingsarbeid geroepen
Paulus was een van de belangrijkste figuren uit het vroege christendom en reisde als apostel veelvuldig door het oosten van het Middellandse-Zeegebied om volkeren te bereiken die nog geen kennis hadden gemaakt met het evangelie. Dit bleek een zware, vaak moeilijke opgave. Paulus maakte drie verschillende reizen tussen 40 en 50 n. C. en bracht het christendom naar Macedonië en Griekenland, maar werd tijdens een vierde reis in Jeruzalem door de Romeinen gevangen genomen en waarschijnlijk in 62 n. C. in Rome geëxecuteerd.
Augustinus
Aurelius Augustinus was een van de kerkvaders. Hij leefde van 354 tot 430. Hij is geboren in Afrika en had een ongelovige vader en een christelijke moeder. Zijn moeder, Monica geheten, voedden hem christelijk op
Eerste kreeg Augustinus onderwijs in Thagaste, daarna in Cathago. Augustinus blonk als redenaar uit. Verder leidde hij een losbandig leven.
Augustinus begon in de Bijbel te lezen, maar hij kon de Bijbel niet als goddelijk boek aanvaarden, omdat de Bijbel niet in de stijl van de retoriek geschreven is.
Augustinus ging zich verdiepen in het Manicheïsme, maar ook hier vond hij geen rust.
Augustinus vertrok naar Rome, waar hij in aanraking kwam met het neoplatonisme. In 384 werd hij benoemd als stedelijk leraar in welsprekendheid te Milaan.
Doorslaggevend werd de indruk die de bisschop van Milaan, Ambrosius, op hem maakte. Diens allegorische bijbeluitleg nam ook zijn intellectuele bezwaren tegen de bijbel weg. Vooral de brieven van Paulus maakten grote indruk op hem. Hij vertelt zelf, hoe hij tijdens een geestelijke crisis in 386 in de tuin van zijn woning te Milaan een kind hoorde zingen: tolle lege (= neem en lees) en daarop zo getroffen werd door het lezen van Rom. 13:13 en 14, dat hij besloot christen te worden. Hij aanvaardde Christus door toe te treden tot de kerk en door zich tevens af te zonderen van de 'wereld'
Augustinus ging weer terug naar zijn geboortestreek, hij stichtte daar een klooster.
Na een tijd werd hij bisschop van Hippo.
In deze periode van ca. veertig jaar trad hij zeer op de voorgrond als prediker en als leider en leraar van de kerk in haar confrontatie met de geestelijke stromingen van zijn tijd, zowel buiten als binnen de kerk. Het betreft hier vooral het Manicheïsme en, meer indirect, het Platonisme en voorts het Donatisme en het Pelagianisme.
Petrus
Petrus de Apostel, een van de twaalf apostelen, heette oorspronkelijk Simeon (Hand. 15:14; 2 Petr. 1:1), Simon, de zoon van Jona (Matt. 16:17) of Johannes (Joh. 1:42; 21:15). Hij was de broer van Andreas (Matt. 10:2), visser (Matt. 4:18; Marc. 1:16). Geboren te Betsaïda (Joh. 1:44), woonde hij ten tijde van zijn ontmoeting met Jezus in Kapernaüm (Marc. 1:29). Hij was gehuwd; de synoptici maken melding van zijn schoonmoeder (Marc. 1:30). Volgens Joh. 1:42 kreeg hij reeds bij zijn eerste ontmoeting met Jezus de naam Kefa (Aramees, = rots).
Met Jakobus de Apostel en Johannes de Apostel behoorde hij tot de drie bevoorrechte leerlingen, die getuigen mochten zijn van Jezus' glorie en vernedering (Marc. 5:37; 9:2; 14:33). Hij verloochende Jezus (Matt. 26:69–75), maar de opgestane Heere gaf hem de opdracht zijn schapen te weiden (Joh. 21:15–17). Volgens Hand. nam hij de leiding op zich van de vroege kerk. Hij regelde de keuze van Mattias, trad na de nederdaling van de Heilige Geest als eerste op (Hand. 2:14), sprak na de genezing van de lamme in de tempel (Hand. 3:1 vv.), deed het woord voor het Sanhedrin (Hand. 4:1 vv.; vgl. 5:29). Hij nam na het visioen van de onreine dieren de heidense hoofdman Cornelius in de gemeente op (10:22 vv.).
Na de terechtstelling van Jakobus door Herodes Agrippa werd ook Petrus gevangengenomen, maar wonderbaarlijk bevrijd. Daarna begaf hij zich naar een andere plaats (12:1–17), een vage aanduiding die niet nader te preciseren valt. Hij heeft in Rome verblijf gehouden en stierf er de marteldood (volgens de overlevering de kruisdood tijdens de vervolging onder Nero, 64–67). Feestdag: 29 juni (Petrus- en Paulusfeest, zeker reeds sinds de 4de eeuw).
Over de opgravingen die tussen 1940 en 1949 werden gedaan onder de Sint-Pieter in Rome wordt verschillend geoordeeld. Voor de brieven van Petrus in het Nieuwe Testament en het apocriefe Evangelie zie resp. Brieven van Petrus en Evangelie van Petrus.
Vier evangelisten
Dit zijn: Mattheus, Markus, Lukas, Johannes.
Zij beschijven alle vier het heilige evangelie. Dit duidt op de geboorte van Jezus.
evangelie (via Lat. evangelium v. Gr. euaggelion), betekent letterlijk: goede boodschap, vreugdevol bericht. De term komt voor in verband met de keizercultus, bijv. in inscripties voor de blijde tijding van de geboorte of troonsbestijging van een vrede, welvaart en geluk brengende vorst. Hij wordt reeds in de vroegste tijd van de christelijke kerk gebruikt voor de blijde boodschap betreffende het in Jezus Christus verschenen heil en duidt ook de verkondiging van deze heilsboodschap aan.
Apostolaat van Jezus Jezus begon aan zijn drie jaar durende openbare leven nadat hij door Johannes de Doper aan de oever van de rivier de Jordaan was gedoopt. Gedurende deze periode reisde hij door de provincies Judea en Galilea - gebieden die nu deel uitmaken van Israël. Aan het einde van deze periode reisde Jezus naar Jeruzalem, waar hij werd gekruisigd.
Het is in het bijzonder de benaming van die geschriften die verhalen van de geboorte, het optreden en vooral van lijden, sterven en opstanding van Jezus Christus. Hierbij maakt men onderscheid tussen de vier canonieke evangeliën (het evangelie van Marcus, van Mattheüs, van Lukas en van Johannes) en apocriefe
Dogmatisch bezien stelt men ‘Evangelie’ tegenover ‘Wet’, vooral om te beklemtonen dat men in de christelijke prediking allereerst te doen heeft niet met de strenge eisen, maar met het genadig, bevrijdend handelen van God.
1. DE VIER CANONIEKE EVANGELIËN
Het karakter van de evangeliën. De evangeliën dienen niet als biografieën te worden beschouwd. Allerlei elementen die in de door een historicus geschreven levensbeschrijving een belangrijke plaats innemen, ontbreken hier dikwijls, zoals nauwkeurige tijds- en plaatsbepalingen. Wat de chronologie betreft, volstaan de evangeliën doorgaans met aanduidingen als ‘toen’ en ‘terstond’ en ook op het punt van de lokalisering blijft het veelal bij vage aanduidingen. Gegevens betreffende de ontwikkeling van de hoofdpersoon, die men in een biografie stellig verwacht, komen in de evangeliën niet voor, terwijl ook over de bijzondere persoonlijkheid van figuren uit Jezus' omgeving nauwelijks iets wordt vermeld: van enkele van de leerlingen zijn alleen de namen bekend.
De evangeliën zijn geschreven door christenen en voor christenen vanuit het geloof en aansluitend bij het belijden van de gemeente in de eerste tijd. Hun hoofdbedoeling is geloof te wekken in Jezus als de Messias, als de Zoon van God (Joh. 20:31) en de Heiland der wereld (Luc. 2:11; Joh. 4:42). In het belijden valt alle accent op Jezus’ lijden, sterven en verrijzenis.
De eerste drie evangeliën van het Nieuwe Testament vormen een aparte groep. Zij hebben zoveel gemeen in opzet en inhoud, dat men ze in een overzicht (synopsis) van naast elkaar afgedrukte kolommen pleegt te vergelijken. Ook in vergelijking met het Evangelie van Johannes vertonen ze een apart karakter. Er bestaat bijv. een belangrijk verschil in opzet van het evangelie (de synoptici spreken alleen over een verblijf van Jezus in Jeruzalem aan het einde van zijn leven; volgens Johannes zou Jezus de stad verscheidene malen hebben bezocht). Ook zijn er verschillen in stijl en woordgebruik (bijv. het veelvuldig voorkomen in het Johannes-evangelie van begrippen als: licht, waarheid, eeuwig leven) en vooral op het punt van de inhoud.
Jezus spreekt in het Johannes-evangelie bijv. telkens in meer expliciete formuleringen over de betekenis van zijn eigen persoon, met name in de bekende ‘Ik ben’-teksten (bijv. Joh. 8:12: ‘Ik ben het licht der wereld’; Joh. 14:6: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’), terwijl in dit evangelie ook meer dan in de andere sprake is van het werk van de Heilige Geest (vooral Joh. 14–16). Daartegenover komt een voor de synoptici zo kenmerkend begrip als ‘koninkrijk Gods’ hier slechts eenmaal voor (Joh. 3:5).
Natuurlijk bestaat daarnaast ook belangrijke overeenstemming. Evenals bij de synoptici valt ook in het vierde evangelie alle nadruk op het verhaal van Jezus' lijden en sterven. Toch rechtvaardigt het boven aangeduide een zekere afgrenzing van de synoptische evangeliën tegenover dat van Johannes.